Er waren eens dertien lammetjes die dartelden in de wei. Ze waren gelukkig en genoten van de zonneschijn en de heerlijke lentelucht die de geuren van duizenden madeliefjes met zich meebracht. Een heerlijke tijd, onbezorgd en onbekommerd dansend, huppelend en de gekste bokkesprongetjes makend, de dag kon niet stuk. Hoe meer de ochtend verstreek, hoe helderder de lucht werd en de zon kroop steeds hoger de lucht in tot het middag werd. De lammetjes waren nu wel een beetje moegespeeld en kwamen nu wat bij elkaar staan om wat met elkaar te blaten, ik bedoel praten. Het gesprek ging over de dagelijkse dingen die een lam allemaal meemaakt in die eerste levensfase. Ze vertelden luidruchtig wat ze leuk vonden en hoe ze er naar uitkeken om een volwassen schaap te zijn. Maar goed, ieder van hen wist ook dat dat niet voor alle lammetjes zou gelden en dat er toch elk jaar wel een lam zou uitgekozen worden om geslacht te worden. Stilletjes hoopten ze dat dat niet aan hen besteed was maar dat een ander wel het slachtoffer zou zijn.
Naarmate de gesprekken vorderden ging het toch steeds meer die kant op, als je over het leven praat dan spreek je uiteindelijk ook wel eens over de dood. En zo kwam het dat één van hen sprak over dat iedereen wel zou sterven en dat de één sneller zou gaan dan de ander. Er was geen ontkomen aan, zoveel stond wel vast.
Toen het middag was gingen ze allemaal aan het lunchen en stonden ze wat meer verspreid over het veld in kleine groepjes het verse gras af te plukken. Ze praatten nog wat verder. Zo kwam het dat ze eigenlijk de andere lammetjes gingen beoordelen en op zoek gingen naar een reden of oorzaak waarom deze of de andere zou mogen blijven leven en niet onder het mes zou terechtkomen. Vooral het uiterlijk was blijkbaar heel belangrijk in de overweging wie de uitverkorene zou zijn. Zo keken ze naar elkaar en bestudeerden de lichaamsbouw, vacht, de pootjes, de snoet en het staartje. Van kop tot teen bekeken ze elkaar. Ze kwamen tot de conclusie dat er eigenlijk niet zoveel verschil was en dat ze allemaal wel op elkaar leken. Dat was normaal want ze kwamen ook allemaal voort uit een schaap.
Toch was er eentje bij die net iets anders was en dat was nu toch wel opgevallen. Allemaal hadden ze wel ergens een vlekje op hun lijf en deze ene niet. De één had een vlekje boven het oog, de ander op zijn gat, de één iets groter, de ander iets kleiner maar allemaal waren ze ermee begiftigd. Uitgezonderd die ene niet, bij hem vonden ze niks, nergens, ook geen klein plekje ergens helemaal onderaan of zo. Hoe goed ze hem ook bekeken, ze vonden echt niks.
Het middaguur was verstreken en de weide was nu weer het speelterrein voor de dolle fratsen van de dertien lammetjes. Maar er was toch een bijzondere interesse voor dat ene, die zonder vlekjes. Hoe langer de dag verliep hoe meer het de anderen duidelijk werd dat dit toch wel een heel bijzonder lam was. Ze merkten het niet alleen aan dat uiterlijke maar ook het gedrag en de omgang met anderen maakten dat wel duidelijk. Na een tijd spraken ze er met elkaar en met dat lam over en het ging als vanzelf dat ze aannamen dat hij degeen was die zou geslacht worden. En hijzelf bevestigde dat ook en zei dat er daarom dertien lammetjes waren zodat er één zou sterven om de andere te redden. Hij wist dat hij diegeen was en dat hij daartoe bestemd was.
Inderdaad, rond drie uur ’s middags kwam de grote baas langs en pikte het ene lam eruit. Het lam verzette zich niet maar ging gedwee mee om geslacht te worden. Het wist dat als hij zou sterven dat daardoor de andere zouden in leven blijven en aanvaardde zijn lot. De andere lammetjes spraken af dat ze dit nooit zouden vergeten en altijd aan die daad van opoffering zouden blijven denken. Hij was het vlekkeloos lam en de enige die dit kon doen.
‘Zie het lam Gods, dat de zonde van de wereld wegneemt’
woensdag 10 maart 2010
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten